Doelstelling en openbaar belang | Publiek Vervoer Groningen Drenthe is erop gericht zoveel mogelijk inwoners van Groningen en Drenthe de mogelijkheid te bieden zelfstandig, efficiënt en betaalbaar te reizen met verschillende vormen van publiek vervoer Publiek Vervoer, voor zover zij niet in staat zijn om gebruik te maken van het reguliere openbaar vervoer, om zo deel te kunnen nemen aan de samenleving. |
Deelnemende partijen | Gemeenten Appingedam, Delfzijl, Groningen, Het Hogeland, Loppersum, Midden-Groningen, Oldambt, Pekela, Stadskanaal, Veendam, Westerkwartier, Westerwolde, Aa en Hunze, Assen, Borger-Odoorn, Coevorden, De Wolden, Emmen, Hoogeveen, Meppel, Midden-Drenthe, Noordenveld, Tynaarlo, Westerveld en het OV-Bureau Groningen Drenthe. |
Financieel belang | Voor de gemeente Groningen is de bijdrage in 2018 91.065 euro. Dit bedrag wordt gedekt uit het te verwachten besparingspotentieel van de gezamenlijke aanbesteding, gebaseerd op een business case (december 2016). Deze bijdrage past binnen de financiële kaders die alle deelnemers eind 2016 hebben vastgesteld, samen met het Programma van eisen publiek vervoer. Onderdeel van dit kader is een begroting voor de uitvoeringsorganisatie van 800 duizend euro per jaar. De bijdragen van de deelnemende partijen zijn gebaseerd op de verdeling van gelden in de Algemene uitkering. Deze bijdragen worden jaarlijks geïndexeerd. Over 2018 is een tekort gerealiseerd, dit tekort is verrekend met de deelnemers. Het aandeel van de gemeente in het tekort bedraagt 60.717 euro. ● Een aantal gemeenten heeft aangegeven gelegenheid te willen hebben om aan de hand van tussen-evaluaties de hoogte van de bijdragen te bespreken. Daartoe is afgesproken, mede afhankelijk van eventuele wijziging van taken en verantwoordelijkheden, de begroting van de uitvoeringsorganisatie op meerdere momenten te evalueren. ● In de GR Publiek vervoer is opgenomen dat jaarlijks de begroting van de bedrijfsvoeringsorganisatie door alle deelnemers wordt vastgesteld (art. 6). |
Financiële risico’s | In de GR is de mogelijkheid opgenomen om uit te treden, na minimaal twee jaar (art. 25). Over de financiële afwikkeling dient in dat geval te worden onderhandeld. Dit biedt enerzijds de gelegenheid om te bezien hoe de samenwerking en het publiek vervoer zich ontwikkelen. Uittreden brengt echter de noodzaak mee om langs andere weg het doelgroepenvervoer in te kopen. Naar verwachting is dit duurder dan de huidige aanbesteding (zie business case). Aan de andere kant zal het eventueel uittreden van andere partners naar verwachting financiële gevolgen hebben voor de gemeente Groningen. ● Voor de doorontwikkeling van het Publiek Vervoer zijn pilots van belang. Hiervoor zijn geen kosten begroot. Uitvoering is met name afhankelijk van het verkrijgen van subsidies. Daarvoor lopen diverse aanvragen via de projectorganisatie Publiek Vervoer. Voor de volledigheid wordt tevens vermeld dat zich bij Publiek Vervoer risico's kunnen voordoen die het gevolg zijn van autonome ontwikkelingen, en die dus niet voortvloeien uit deelname aan de GR. Met onderstaande risico's zou ook rekening gehouden moeten worden indien het doelgroepenvervoer niet gezamenlijk zou zijn aanbesteed. ● Door de toenemende vergrijzing moet rekening gehouden worden met een mogelijke autonome groei van het aantal Wmo-pashouders van circa 2% per jaar (gebaseerd op cijfers van het CBS). ● Binnen de taxibranche wordt doorgaans de NEA-index gebruikt voor de jaarlijks indexering. De hoogte daarvan wordt jaarlijks vastgesteld door het Sociaal Fonds Taxi. De afgelopen 12 jaar heeft de NEA-index grote fluctuaties laten zien, onder andere door de sterk wisselende olieprijzen. Het gemiddelde over die periode bedraagt 3,1%. Uitgaande van een gemiddelde jaarlijkse NEA-index van 3,1% kunnen de kosten van publiek vervoer gedurende de looptijd van de overeenkomsten (inclusief optionele verlengingen) met 27,7% stijgen. Dit is een kostenstijging waar zowel opdrachtgevers als opdrachtnemers geen invloed op kunnen uitoefenen. De kanttekening hierbij is echter wel dat deze indexering is gebaseerd op historische indexcijfers. Het is mogelijk dat de indexering de komende jaren hoger of lager is dan 3,1% per jaar. |